Broederschap en zusterschap als gelaagde realiteit

Broederschap en zusterschap als gelaagde realiteit

door: René Grotenhuis voormalig directeur van ontwikkelingsorganisatie
Cordaid en vice-voorzitter van het VKMO.

Meer dan het de laatste tijd veelgehoorde begrip ‘diversiteit’ kan de notie van ‘subsidiariteit’ uit het katholiek-sociaal denken ons helpen om op een juiste manier met de problemen van ontwikkelingslanden om te gaan. Het zorgt ervoor dat we terecht begaan zijn met het lot van mensen in deze landen. Maar dat doet niets af aan de zorg voor het welzijn van onze eigen familie, onze eigen wijk of ons eigen land. In christelijk-sociaal perspectief is besturen altijd evenwichtskunst vanuit authentieke zorg voor het
algemeen welzijn op elk niveau.

Op 4 oktober 2020 publiceerde paus Franciscus zijn nieuwste encycliek, Fratelli tutti. Deze titel ontleent hij aan de Heilige Franciscus, die zijn brieven en vermaningen aan zijn ordegenoten begon met deze woorden: ‘Fratelli tutti.’ De encycliek houdt een pleidooi voor broederschap/zusterschap als het fundament van ons samenleven op deze
wereld. De paus benadrukt de universaliteit van die broederschap en de noodzaak om grenzen te doorbreken van cultuur, religie, en natiestaten. Hij benadrukt de waarde van de ontmoeting met anderen als verrijkend en vernieuwend. Het past in de lijn van zijn pontificaat om dat te verbinden met de zorg voor vluchtelingen en migranten. Broederschap en zusterschap liggen in de lijn van het katholiek-sociaal denken.

De vier pijlers daarvan (menselijke waardigheid, solidariteit, subsidiariteit en algemeen welzijn) kun je zonder veel moeite daarmee verbinden. In deze bijdrage richt ik mij op de vraag naar de universaliteit van die broederschap, en probeer ik te achterhalen hoe we invulling kunnen geven aan onze verbondenheid met anderen op verschillende niveaus van samenleven. Ik onderzoek vooral de pijlers algemeen welzijn en subsidiariteit in het kader van de uitdagingen waarvoor we staan in een steeds diverser wordende samenleving.

Menselijke waardigheid

Theologisch en moreel-filosofisch kent de gedachte van universeel broederschap een sterke onderbouwing in de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn en op dezelfde wijze kinderen van God. De beweging Black Lives Matter heeft het afgelopen jaar nog weer eens onderstreept dat onderscheid in de samenleving op basis van ras, etniciteit of sekse ongefundeerd is. Stereotypen zoals die van Noord-Europeanen tegenover Zuid-Europeanen (en omgekeerd) vinden we niet gepast. Dat je meer bezit of meer gestudeerd hebt, dat je breder je mogelijkheden en talenten hebt kunnen ontwikkelen dan een ander, maakt je nog niet meer of beter dan die ander. De vertaling van deze theologische en morele pijler naar de vraag hoe we ons als sociaal wezen verhouden tot ieder ander mens, vraagt om een verdere doordenking.

Algemeen welzijn

Uitgangspunt daarvoor is het algemeen welzijn als de pijler van het katholiek-sociaal denken. Met dat principe reikt dit denken ons een maatstaf aan om onderscheid te maken tussen individuele belangen en groepsbelangen enerzijds, en het welzijn van de hele gemeenschap anderzijds. Dat algemeen welzijn is een matroesjkapoppetje: als je het opent, vind je een nieuw, iets kleiner exemplaar. Tussen mij als individu en de wereldbevolking van 7,5 miljard mensen, zitten verschillende lagen van algemeen welzijn. Er is algemeen welzijn op het niveau van mijn wijk, van mijn dorp of stad, van mijn land, van Europa, van de wereld. Voor Spanjaarden of Amerikanen is de regio/staat een eigen niveau, en voor Afghanen of Indonesiërs is de bevolkingsgroep/stam een relevant niveau om de vraag naar het algemeen welzijn te beantwoorden. Naar mijn overtuiging is er in het katholiek-sociaal denken ook een erkenning van die
gelaagdheid van algemeen welzijn. Op elk niveau waar wij mensen gemeenschappen vormen, is de vraag naar het algemeen welzijn relevant. Dat laat zich niet via een rechtstreekse top-downredenering afleiden uit een globaal idee van algemeen welzijn, noch bottom-up vanuit een individueel perspectief. Er is daarbij geen rangorde a priori, als zou het ene niveau belangrijker zijn dan het andere, als zou de zorg voor de eigen gemeenschap belangrijker zijn dan die van het land, of als zou een probleem van algemeen welzijn op internationaal niveau van groter gewicht zijn dan op lokaal niveau. Ik heb dat zelf in mijn loopbaan scherp
gevoeld. Nadat ik een aantal jaren bij Novib bezig was geweest met internationale vragen en armoede in de wereld, werd ik directeur van de thuiszorg in het westen van de provincie Utrecht (De Ronde Venen, Breukelen, Maarssen). Daar ervoer ik dat het werk voor kwetsbare ouderen in Abcoude of Kockengen niet minder belangrijk was dan het werk voor armoedebestrijding in Tanzania of voor vrouwenrechten in Thailand. Op elk niveau verdient de gemeenschap aandacht en zorg en moeten haar kwaliteit en samenhang onderhouden worden. Er is dus een legitieme vraag naar het algemeen welzijn aan de orde op elk niveau van gemeenschap. Dat maakt het van belang om invulling te geven aan het tussengebied tussen elk individu en 7,5 miljard wereldburgers. Algemeen welzijn veronderstelt dat er een beleving is van gemeenschappelijkheid
waarop mensen kunnen worden aangesproken. Een beroep op het algemeen welzijn moet in staat zijn om mensen te verenigen en oog te laten krijgen voor dat gedeelde belang. Het katholiek-sociaal denken staat daarin op gespannen voet met het liberale economische en politieke uitgangspunt dat maximalisatie van ieders individuele belang leidt tot het grootst mogelijke gemeenschappelijke belang. In die liberale traditie is het algemeen welzijn gerealiseerd als we iedereen de kans geven optimaal
zijn eigen welzijn na te streven: algemeen welzijn is de optelsom van gemaximaliseerd individueel welzijn.

De katholieke sociale traditie meent dat het gemeenschappelijke gearticuleerd moet worden: Wat bindt ons? Hoe zien we ons gemeenschappelijk welzijn? Waar streven we gemeenschappelijk naar? Daar zit altijd spanning op, omdat van tijd tot tijd individuele ambities, verlangens en mogelijkheden niet in de pas lopen met het gezamenlijk
gedefinieerde algemeen welzijn. Daarmee is diversiteit een gegeven binnen elke gemeenschap: de diversiteit hoeft niet noodzakelijkerwijs geïmporteerd te worden van elders; het gesprek in de eigen gemeenschap is een oefening in dialoog en diversiteit.

Het is ongelukkig dat het maatschappelijk debat over diversiteit zich eenzijdig richt op vragen rond migratie en vluchtelingen of rond het thema van racisme. De opkomst van populisme wijst op een groeiende groep in de samenleving die het gevoel heeft niet meer mee te tellen en niet méér te zijn dan ballast van de geschiedenis. Het morele en politieke oordeel over hun opvattingen (racistisch, xenofoob, fascistisch) helpt niet om de samenleving in een beter spoor te krijgen. De groeiende tegenstellingen tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen kosmopolieten en nationalisten en de groeiende groep van laaggeletterden of digitaal niet zo vaardige
medeburgers zijn even grote uitdagingen als het gaat om diversiteit en het formuleren van een gemeenschappelijk perspectief voor de samenleving.

Dat de diversiteit in onze samenleving gedurende de afgelopen decennia zo snel is gegroeid, heeft het definiëren van een algemeen belang er niet gemakkelijker op gemaakt. Diversiteit is geen fundament voor een goed functionerende gemeenschap. De slogan ‘Het enige wat ons bindt is dat we allemaal anders zijn’ van diversiteitsactivisten leidt niet tot een vaststelling van het algemeen welzijn. Datzelfde geldt voor het andere uiterste: ook uniformiteit levert geen bloeiende en goed functionerende gemeenschap op. Uniformiteit verstikt en leidt tot machtsmonopolies door het ontbreken van tegenspel en tegenspraak. Het doodt creativiteit en leidt tot stilstand.

Subsidiariteit

Voor een antwoord op de uitdaging van diversiteit is het van belang ook te kijken naar subsidiariteit als pijler van het katholiek-sociaal denken. Subsidiariteit creëert de ruimte voor gemeenschappen om op hun eigen wijze invulling te geven aan het algemeen welzijn, de eigen toekomst en ontwikkeling. Daarmee ontstaat een ander perspectief: diversiteit is niet alleen dat we binnen een gemeenschap alle verschillen oplossen en verenigen; er blijft altijd ruimte voor het naast elkaar bestaan van culturen en sociale verbanden. Dat is geen alibi voor herzuiling onder het adagium ‘soevereiniteit in eigen kring’, en al helemaal niet voor een principieel afwijzen van migratie. Migratie is een realiteit, is dat altijd geweest en zal dat altijd blijven. Denken in subsidiariteit laat echter zien dat in het katholiek-sociaal denken grenzeloosheid niet de enige manier is om het migratievraagstuk te benaderen.

Het migratiepotentieel is vele malen groter dan Europa kan verwerken: elk
jaar komen er alleen al in Afrika twintig miljoen mensen bij op de arbeidsmarkt. Zelfs in het meest genereuze migratiescenario is de absorptiecapaciteit van Europa daarvoor volstrekt ontoereikend. Bovendien zijn het juist degenen met de meeste mogelijkheden (geld, contacten, fysieke conditie) die succesvol zijn in migratie. Daarmee verliezen landen van herkomst dus de burgers met de meeste potentie en
vitaliteit voor de opbouw van de eigen samenleving. Er staan ons meer en betere instrumenten ter beschikking voor de ontwikkeling in deze continenten dan migratie. Internationale samenwerking, eerlijke handel, stoppen van belastingontwijking en kapitaalvlucht hebben een grotere betekenis voor de toekomst van het continent dan migratie. Daarom doet migratie als min of meer gedwongen keuze geen recht aan de noodzakelijke ruimte voor eigen ontwikkeling met bijbehorende politieke, sociale en culturele keuzes, omdat ze migranten invoegt in óns patroon ten behoeve van de ontwikkeling en welvaart in ónze samenleving. In het maatschappelijk debat over migratie gaat het om de noodzaak daarvan met het oog op welvaartsbehoud in ons deel van de wereld tegen de achtergrond van de demografische ontwikkelingen. Afrika, Azië en Latijns-Amerika hebben in het subsidiariteitsconcept recht op een eigen toekomst. Daaruit volgt de paradoxale stelling dat het voor de ontwikkeling van diversiteit weleens belangrijker zou kunnen zijn om samenlevingen waaruit migranten voortkomen in eigen land perspectief te bieden dan om hen zo veel mogelijk in te voegen in een westers/Europees samenlevingsmodel.

Slotsom

Matroesjkapoppetjes laten zien dat gemeenschappen zich op elk niveau bevinden tussen het individu en de wereldgemeenschap van 7,5 miljard mensen. Op elk niveau dient er een antwoord gevonden te worden op de vraag naar het algemeen welzijn als grondslag van de gemeenschap en van de politieke, culturele en sociale ontwikkeling. De matroesjkapoppetjes laten ook zien dat de verschillende niveaus in elkaar moeten passen en op elkaar moeten zijn afgestemd. Het broeder-/zusterschapspleidooi van paus Franciscus in Fratelli tutti lees ik als het ontwerp van de basisvorm:
broederschap en zusterschap zijn de basis van het menselijk samenleven. Op elk niveau van gemeenschap moet die basis vertaald worden in concreet politiek en maatschappelijk handelen. Op elk niveau moet er een antwoord komen op de sociale spanningen als gevolg van groeiende diversiteit. Van bestuurders in de samenleving, zowel in de politiek als in maatschappelijke
organisaties en bedrijven, mag gevraagd worden dat ze die gelaagdheid van
het algemeen welzijn integreren in hun werk. Zij zien het belang van de eigen gemeenschap waarvoor ze in directe zin dagelijks verantwoordelijkheid en zorg dragen, maar ze zien ook de verbindingen met grotere verbanden en met de globale wereld. Bestuurders moeten wegblijven uit een nulsomspel: het lokale kan nooit opgeofferd worden ten behoeve van het globale, maar het lokale is evenmin een verschansing om de verantwoordelijkheid voor de rest buiten te houden. In christelijk-sociaal perspectief is besturen altijd evenwichtskunst vanuit authentieke
zorg voor het algemeen welzijn op elk niveau.