Interview Martin Harlaar

Interview Martin Harlaar

Het boek De Getemde Mens werd bedacht en samengesteld door Martin Harlaar. Het gaf de aanzet voor het VKMO-Katholiek Netwerk en het Humanistisch Verbond Vlaanderen om de handen ineen te slaan en de dialooggesprekken te organiseren. Het boek gaat over onze gemeenschappelijke morele grond. Tal van auteurs uit diverse hoeken van de samenleving schreven een bijdrage waarin ze de lezer meenemen op hun persoonlijke zoektocht naar de oorsprong van hun moraal. Zonder daarbij een allesomvattend antwoord te willen geven. Wij interviewden de schrijver van het boek, op zoek naar een antwoord op de vraag waarom dit boek geschreven moest worden en waarom de dialoog over onze moraal volgens hem gevoerd moet worden

Omschrijf jezelf als persoon.

Ik ben geboren in Amsterdam (1956) in een niet-gelovig, progressief milieu. Op de lagere school had ik twee ambities: ik wilde later bioloog of historicus worden. Op het atheneum bleek ik te slecht in alle vakken die je nodig had om biologie te studeren. Na het atheneum heb ik aan de Universiteit van Amsterdam geschiedenis gestudeerd. Halverwege mijn studie ben ik tijdelijk gestopt en thuisgebleven voor de kinderen (1980 en 1982). Mijn vrouw was kostwinner. In de avonduren heb ik de lerarenopleiding geschiedenis gedaan. Vervolgens heb ik mijn universitaire studie weer opgepakt en afgerond.

Belangstelling voor de wereld, voor de maatschappij, voor de politiek was in het gezin waarin ik opgroeide vanzelfsprekend. Die belangstelling heb ik altijd gehouden. Wat er voor mij bij kwam was een fascinatie voor het spanningsveld tussen individu en groep. De vraag hoe je je handhaaft in een groep heeft mij van jongs af aan beziggehouden, hoewel ik die vraag natuurlijk op de kleuterschool nog niet onder woorden kon brengen. Ik was als klein kind verlegen en angstig, werd als laatste gekozen bij gym, maar niet gepest. Aan het eind van de lagere school kwam ik erachter dat je met woorden soms meer kon bereiken dan met spierkracht.

In de loop van de middelbare school, maar vooral op de universiteit wilde ik ‘maatschappelijk relevant’ bezig zijn. Daar ben ik in de loop van de tijd van afgeraakt. Ik heb mij lang bezig gehouden met het maken van fotoboeken en -tentoonstellingen op basis van historische collecties. De laatste tien jaar is mijn maatschappelijke belangstelling ook weer in mijn werk gekropen. Als linkse ongelovige verbaas ik mij al heel lang over de vergoelijkende houding van veel linkse partijen als het ging en gaat om problemen die voortvloeiden uit geloof. Ik ben van mening dat je solidair kunt zijn met sociaaleconomisch kwetsbare groepen, zonder dat je omzichtig doet zodra religieus gefundeerd gedrag in beeld komt. Alle mensen zijn in de eerste plaats individuen en moeten niet als leden van een bepaalde groep behandeld worden. Daarmee sluit je mensen op in een groep. 

Waarom moest dit boek er volgens jou komen? 

Wat in het schrijfproces altijd centraal heeft gestaan is de simpele constatering dat opvoeding en onderwijs vaak blijvende invloed hebben op de manier waarop je naar de wereld en je medemens kijkt. Je bewust worden van hoe je perspectief gevormd is, stelt je in staat te begrijpen dat mensen met een andere achtergrond heel anders tegen de wereld en hun medemens aankijken. Je bewust worden van het feit dat je – ondanks de soms enorme religieuze en levensbeschouwelijke verschillen – ten diepste allemaal een mens bent met dezelfde angsten, behoeftes en verlangens. Dat kan het gevoel van verbondenheid versterken.

Waarom moesten de dialooggesprekken er komen?

Het is goed mensen te laten vertellen voor een publiek hoe zij gevormd zijn. Hoe zij tot hun huidige perspectief zijn gekomen, dat laat de mens goed zien. Ecce homo. Persoonlijk interesseert het mij weinig wat mensen eten, hoe zij zich kleden, wat zij met hun haar doen. Maar het kan het samenleven bemoeilijken, zo blijkt. Onder die andere etende, zich kledende, al dan niet harige mens zit iemand die wel heel erg op ons lijkt. Contact maken met die mens is essentieel. Daar kunnen de dialooggesprekken een middel voor zijn. Het is dan ook van belang dat de gespreksdeelnemers zich voorstellen en we iets over hun achtergrond te weten komen.

Vervolgens laten zij de kijkers en gesprekspartner zien waar zij staan door de vraag wat volgens hen de oorsprong van de moraal is te beantwoorden. Het geeft verschillen én overeenkomsten tussen de sprekers weer. Het biedt aan de kijkers en de gesprekspartner de mogelijkheid zich te herkennen in een ander, zonder dat we zijn of haar achtergrond hoeven te delen. Juist doordat je iets herkent in de ander raak je geïnteresseerd, wat delen jullie nog meer en wat niet. Hoe komt iemand tot zijn perspectief. Daar zorgen de dialooggesprekken voor.

Is er een grote belangstelling voor de vraag waar onze moraal vandaan komt?

Jaren heb ik te horen gekregen dat de moraal een oninteressant onderwerp was. Er hing een spruitjesgeur omheen. Ik ben begonnen met het aanschrijven van mensen met uiteenlopende religieuze achtergronden. Daar zaten bekende en minder bekende namen bij. Mensen zijn groepsdieren, ze willen ergens bij horen, wellicht schreven ze dus mee omdat anderen dat ook deden. Feit is dat een grote groep mensen graag iets schreef over waar hun moraal vandaan kwam. Je kan zeggen dat het slechts een virtuele groep is die een bijdrage heeft geschreven voor De getemde mens. Tegelijkertijd heb ik ook enkele keren expliciet te horen gekregen dat men niet aan het boek mee wilde doen vanwege bepaalde personen die er wel aan meededen. Al met al was ik blij verrast met de grote belangstelling. Ik kan alleen maar concluderen dat de vraag leeft.

Biedt dit boek een deel van een oplossing voor de problematiek van bijvoorbeeld de multiculturele samenleving?

Dit boek biedt hopelijk aanknopingspunten, ik denk dan in de eerste plaats aan het onderwijs, om te praten over onze verschillen en overeenkomsten. We leven in een tijd waarin meningen vaak belangrijker worden gevonden dan feiten. We moeten in het onderwijs blijven werken aan een gedeelde werkelijkheid. In het boek geef ik diverse voorbeelden van het afwijzen van die gedeelde werkelijkheid. Van het ondergeschikt maken van wetenschap aan geloof; ik verafschuw dat.

Begin december 2004 werd aan de Amsterdamse Vrije Universiteit een bijeenkomst gehouden over islam en evolutie. De aanleiding was de weerstand die enkele biologiedocenten in toenemende mate ondervonden onder hun moslimstudenten als ze de evolutietheorie ter sprake brachten. Een van de studenten, de 22-jarige Sarra, vertelde aan het universiteitsblad dat het ‘voor ons duidelijk is wat wel en niet klopt aan de evolutietheorie. Wij gaan uit van de islam als basis van waarheid en kijken dan hoe alle feitelijke kennis […] daarin past of niet. Het mooiste is als je erachter komt dat iets wat net ontdekt is eigenlijk allang in de Koran beschreven werd. Dit versterkt het geloof alleen maar.’ 

Het is om wanhopig van te worden als ik voor de zoveelste keer hoor of lees dat men in het onderwijs bepaalde onderwerpen uit de weg gaat, omdat men anders problemen vreest te krijgen met de leerlingen (evolutie, holocaust, homoseksualiteit enz.). We moeten leerlingen meer durven uitdagen. En we moeten ze niet aanspreken als leden van een groep, maar als individu. We moeten af van het schermen met ‘respect’ om mogelijke confrontaties te vermijden.

Wilt u het boek bij Uitgeverij Gompel & Scavina bestellen? Klik dan hier.
Een recensie van het Nederlands Dagblad over De Getemde Mens, lezen? Klik dan hier.