Interview broeder Jan ter Maat (Den Bosch, 1978)
‘Mijn huidige woonsituatie vertoont veel gelijkenissen met die van het gezin van mijn kinderjaren.’
In donkerbruine pij wandelt broeder Jan ter Maat door de straten van ‘s-Hertogenbosch. De wandeling naar het café waar we afgesproken hebben trekt veel bekijks. ‘Ik vind dat religieuzen zichtbaar moeten zijn in de stad, zeker in deze tijd. Soms spreek ik de mensen aan wanneer zij zich hardop afvragen wie ze voor zich hebben staan. Maar, als het niet uitkomt trek ik ook wel eens normale kleren aan om even niet op te hoeven vallen.’ Een leven als minderbroeder franciscaan, waarom koos Jan daarvoor en wat doet hij als broeder?
Jeugd
Dat leven als katholiek broeder lag niet direct voor de hand bij de geboorte van domineeszoon Jan. Als tweede in een gezin met vijf kinderen groeide hij op in de pastorieën van de gemeenten waar zijn vader predikant was. Snel na zijn geboorte verhuisde hij naar het Twentse Goor, een basisschooltijd volgde in het Friese Leeuwarden en de middelbare school doorliep hij in het Brabantse Etten-Leur. Wat in al die steden hetzelfde bleef was dat de pastorie van zijn ouders altijd open stond voor mensen in nood. Zijn ouders leerden hun kinderen dat in het christelijke geloof de sociale component even belangrijk was als de inhoudelijke. ‘Mijn ouders vonden belangrijk dat wij er voor alle mensen in de samenleving moesten zijn, zeker voor hen die in nood verkeren.’ Jan leerde op die manier met veel verschillende mensen om te gaan. Ook wanneer hij alleen thuis was ging de deur open voor mensen in nood.
Zijn studiekeuze baseerde hij op het willen helpen van de medemens, het werd geneeskunde in Leuven. Na drie jaar stopte Jan met de studie, hij stond naar zijn zin te weinig aan de bedrand om een luisterend oor te bieden aan de patiënt. Zijn studentenkamer was die drie jaar gehuisvest in de Benedictijner Abdij te Leuven. Daar laaide de fascinatie voor het kloosterleven bij hem op. De vanzelfsprekendheid van het geloof van de broeders en de katholieke liturgie raakten hem in het bijzonder.
Keuze voor het kloosterleven
Toch volgde eerst nog een nieuwe studententijd in Ede aan de Christelijke Hogeschool. Hij doorliep de opleiding tot verpleegkundige en specialiseerde zich in psychiatrische patiënten. ‘Juist dat psychologische aspect van de mens vind ik zo speciaal, daarvoor is het noodzakelijk de mens achter de patiënt te ontmoeten.’ Jan raakt geïnteresseerd in het werk als verpleegkundige en genoot van zijn studentenleven, het vele uitgaan en daten.
Toch blijft die ene vraag knagen: is het kloosterleven niet mijn toekomst? Uiteindelijk besluit hij op zijn 34e door te pakken en start hij bij de Franciscanen in Megen zijn postulaat. Het was in die tijd een kloosterorde met broeders die op leeftijd begonnen te raken. Hij stelt zich de vraag of hij in die gemeenschap een goede franciscaan kon worden. Vooral de sociale stage tijdens het noviciaat in een tehuis voor gehandicapte mensen brengt hem bij het antwoord op die vraag. Hij kan als franciscaan zich vrij maken voor mensen en kinderen die zijn luisterende oor, tijd en vriendelijkheid niet bij anderen vinden. Hij geniet van het leven als novice waarin hij de tijd kan nemen om met een van de bewoners van het tehuis boodschappen te doen of juist om een geloofsverhaal met hen uit te diepen. De vraag ‘Is er in de hemel ook een rolstoel voor mij?’ raakt hem. Hij realiseert zich tijdens het noviciaat dat door de nabijheid en liefde voor de medemens hij zijn geluk zal vinden. Het neemt zijn laatste twijfels weg en hij kiest vol overtuiging voor een definitief leven als franciscaan. Een leven waarin hij tussen de mensen zal leven.
Huidige werk
Zijn woonplaats is het franciscaanse Stadsklooster San Damiano in het centrum van Den Bosch, de stad waar hij geboren is. ‘En eigenlijk verschilt mijn huidige woonsituatie niet sterk van mijn kindertijd. Het huis naast de kerk dat open wordt gesteld voor mensen in nood. Nou ja, misschien gaan wij daarin ietsje verder.’ Dat is een understatement. De franciscanen verzorgen samen met andere instanties het straatpastoraat. De mensen in nood zijn er altijd welkom, in dit geval zijn dat de verslaafden, daklozen en ex-gedetineerden van de stad. In en buiten het klooster aan de Binnendieze wordt voor hen koffie geschonken en is er een laagdrempelige inloop. De broeders staan oogluikend toe dat zij voor hun deur de dag doorkomen. Het zijn mensen die niet gemakkelijk hun draai vinden in de maatschappij, vaak geen eigen plek hebben en afkomen op het luisterende oor van de broeders. Zij willen voor deze medemens klaar staan en waar dat kan hen helpen om verder in het leven te komen. ‘Onze opdracht is het deze mensen niet als zorgbehoevende, maar als mens te zien. Er bestaan zoveel misvattingen over daklozen, maar bedenk je jij en ik hadden het ook kunnen zijn. Op cruciale momenten in hun leven liep het hen mis. Dan moet je naast hen staan, er voor hen zijn, want het is niet gemakkelijk om uit die put te komen.’ Jan noemt het een zegen dat hij die tijd heeft als broeder, hij kan er onvoorwaardelijk voor de ander zijn. ‘Ik wil hen een tweede kans geven, en als dat nodig is ook een derde en een vierde.’
Hij mist ook als broeder wel eens het gesprek met een levenspartner, maar in de ontmoeting met mensen die hem nodig hebben kan hij zijn liefde kwijt. Broeder Jan ter Maat is een bijzonder mens.